Biobased bouwen: waar vinden ontluikende toepassingen een groeiplaats?
Wol, mycelium, olifantsgras, zeewier en zonnekroon…. Moeder Natuur heeft de hernieuwbare grondstoffen voor isolatie- en plaatmateriaal gewoon in huis. Of en hoe ze op grotere schaal in een – idealiter circulaire – bouwpraktijk terechtkomen, hangt af van veel factoren. Stichting iCircl en The Green Village trommelden een flinke groep biobased bouwen-belanghebbenden op: waar vinden ontluikende toepassingen een groeiplaats?
De eerder dit jaar gelanceerde Biobased Boulevard is één van de proeftuinen bij ons op The Green Village. Ondernemers testen er concepten en producten, bijgestaan door de onderzoekswereld, én ontmoeten er potentiële afnemers om vervolgens plannen te smeden voor toepassingen van innovaties in ‘de echte wereld’.
Natuurlijke lijmen
Na een welkomstwoord van Willy Spanjer (projectmanager duurzaam bouwen en renoveren) en Nico van Hoogdalem (directeur iCircl) presenteren diverse ondernemers kort hun biobased producten. Dat de vernieuwende ideeën volop stromen en dat er al veel kan, is zo klaar als een klontje. Bouwmaterialen die zijn gemaakt van grondstoffen uit rest- en afvalstromen, bouwmaterialen die na gebruik kunnen composteren, slimme modulaire constructies, natuurlijke lijmen en biologische bindmiddelen: de aanwezige vernieuwers streven naar minimale milieubelasting en maximale herbruikbaarheid. Ook wordt duidelijk dat zowel onderzoek als praktisch gebruik hebben uitgewezen dat verschillende producten al aan bepaalde kwaliteitseisen voldoen. Zoals plaatmaterialen die qua sterkte maar ook qua MKI-waarde (MKI = milieukostenindicator) prima als vervanger van gipsplaat kunnen dienen.
Vier praktijkvoorbeelden in de maak
De bespreking van vier praktijkcasussen vormt de hoofdmoot van het programma. Vink Bouw heeft de ambitie om in 2030 CO₂-neutraal te bouwen en wil dit doel onder meer bereiken door toepassing van biobased materialen. Te beginnen met een appartementengebouw. Impact- en projectontwikkelaar C’MON wil weten of er behoefte is aan een biobased paviljoen dat als een verbindende plek fungeert. Transitiebureau Squarewise brengt een casus in over biobased isoleren door woningcorporaties. Kan dit met biobased materialen of zijn er ook andere technieken nodig, zoals het inblazen van vezels? Een vierde casus behelst TU Delft Campus. Hoe kunnen biobased binnenwanden de directie Campus Real Estate & Facility Management (CREFM) helpen om duurzaamheidsdoelen te behalen?
Casus uitgelicht: biobased binnenwanden
Uit de bespreking van de campuscasus komt onder meer naar voren dat biobased binnenwanden hoogstwaarschijnlijk gecertificeerd zullen moeten zijn om te kunnen worden toegepast op plekken waar brandveiligheid een rol speelt. Mede omwille van de verzekering van risico’s. Het uitproberen van plaatmateriaal op de minst risicovolle plekken (er zijn verschillende brandklassen), zoals een keuken of een balie, zal daarom voor de hand liggen. Het lijkt verstandig om te bepalen in hoeverre beschikbare producten qua prestaties kunnen voorzien in een specifieke behoefte.
In businessmodellen en inkoopprocessen zijn investeringen in duurzaamheid, hoewel deze wel wordt geambieerd, vaak nog onvoldoende verdisconteerd. In het geval van biobased materialen zou behalve de opslag van CO2 en stikstof in het materiaal gezondheidswinst bijvoorbeeld kunnen worden meegerekend, wanneer daar harde cijfers voor zijn. Kostprijsverlaging volgt opschaling. Er moet eerst leergeld worden betaald. Om de horde te nemen van een vooralsnog hogere kostprijs van een biobased product ten opzichte van een product dat bij de bouwmarkt in het schap ligt, zou in de scope van een uitvraag al moeten zijn opgenomen dat er bij voorkeur met biobased producten wordt gewerkt. Wat inkoopmethoden betreft is het raadzaam het Rijksvastgoedbedrijf te volgen die op dit vlak vooruitgang boekt.
Er worden ook heel praktische overwegingen ingebracht. Zoals beschikbaarheid van bepaalde faciliteiten. Er zijn verschillende machines nodig om van reststroom naar vezel en vervolgens van vezel naar plaatmateriaal te komen. Hoe kan een startende ondernemer gebruikmaken van professionele persen en ander materieel dat hij nodig heeft om grotere platen te maken?
Tot slot wordt afgesproken dat op The Green Village met een aantal producten een eerste pilotproject wordt opgestart, waaraan een onderzoeks- en certificeringtraject zijn gekoppeld. Een tweede pilotproject, waarin beheeraspecten en gebruikerservaringen meer nadruk krijgen, zou op het kantoor van de universiteitsdienst kunnen plaatsvinden. Een derde pilotproject, waarin ook de kostprijs onder het vergrootglas komt te liggen, zou in een faculteit kunnen plaatsvinden.
Conclusies: proef op de som nemen
Zoals vaker geldt voor nieuwe alternatieven voor gangbare toepassingen, gaan biobased oplossingen gepaard met onzekerheden en al dan niet reële bezwaren. Hoe verhoudt de kostprijs zich tot de investering en verwachte baten? Hoe staat het met de brandwerendheid, geluidwerende prestaties, levensduur en verwerkbaarheid van materialen? Soms moet iets nader worden onderzocht of getest voordat kan worden beoordeeld of aan een voorgeschreven prestatie-eis wordt voldaan. Misschien is de prestatie-eis wel aan nuancering toe, omdat een biobased-materiaal niet één op één kan worden vergeleken met andersoortig materiaal.
De aan grondig onderzoek verbonden kosten zijn voor startups en het mkb verhoudingsgewijs hoog. Dat geldt ook voor certificeringstrajecten. Door aansluiting te zoeken bij grote producenten van keukens en wandsystemen zouden startups wellicht kunnen meeliften in test- en certificeringstrajecten. Soms is de voornaamste horde op de weg naar opschaling eenvoudigweg een kwestie van ‘onbekend maakt onbemind’. Alleen door de proef op de som te nemen, kunnen verschillende partijen in de bouwketen ondervinden hoe een product onder normale omstandigheden presteert. The Green Village wil mede met het oog hierop een leergemeenschap vormen, zodat (vak)opleiding en productontwikkeling nauwer met elkaar zijn verbonden.